jegens in French

jegens [jeɤ°əns] de, en contre, enfacede

Sentence patterns related to "jegens"

1. Jouw vaardigheid jegens vormgeven aan zwaarden.

2. Geweld jegens ons lichaam en ons leven.

3. Bovendien koesterde Hanna geen wrok jegens Eli.

4. Zij is verdraagzamer, vooral jegens de kinderen.

5. Waarom handelen wij dan trouweloos jegens elkaar?”

6. ’Handel niet trouweloos jegens elkaar.’ — MALEACHI 2:10.

7. Loyaliteit jegens onze huwelijkspartner versterkt de huwelijksband

8. Jegens wie zou onze liefde zich kunnen verruimen?

9. ’Jehovah heeft zijn aangezicht jegens hen doen lichten’

10. Verhardt een Farao zijn hart jegens zijn zoon?

11. U bent steeds loyaal jegens al uw loyalen.

12. Content die mishandeling of zinloos geweld jegens dieren promoot

13. Welke evenwichtige zienswijze dienen wij jegens buren te hebben?

14. Het programma Plicht jegens God versterkt het quorum doordat:

15. Hoe kunnen herders „het goede doen” jegens de schapen?

16. Dat vertrouwen beschamen, is een vorm van verraad jegens de huwelijkspartner.

17. Is het niet de broederlijke genegenheid die zij jegens elkaar tentoonspreiden?

18. God heeft zijn liefderijke goedheid ook jegens afzonderlijke personen getoond.

19. Breng hen te schande die kwaad jegens ons beraamd hebben.

20. Christenen tonen respect en eer jegens mensen die autoriteit bekleden.

21. Welke gevoelens van de Heer jegens zijn verbondsvolk spreken hieruit?

22. Hoe gaf Jozef van mededogen jegens zijn bejaarde vader blijk?

23. Gebruik het programma Plicht jegens God om banden te sterken

24. Gebruik het programma Plicht jegens God om het quorum te versterken

25. Ondanks zijn vijandschap jegens de Farizeeën was Jannaeus een pragmatisch politicus.

26. Jehovah is zelfs „goed jegens de ondankbaren en goddelozen”! — Lukas 6:35.

27. Welke opvatting introduceerde Jezus door de woorden „pleegt overspel jegens haar”?

28. „Wegens allen die blijk geven van vijandschap jegens mij”, legde hij uit.

29. „Maar wordt vriendelijk jegens elkaar, teder meedogend, elkaar vrijelijk vergevend” (4:32).

30. Het zijn burgers die vredelievend, gewetensvol en respectvol jegens de autoriteiten zijn.”

31. Te oordelen naar het bericht van de onmenselijkheid van mensen jegens elkaar beslist niet.

32. 19. (a) Welk „vertrouwen” jegens God hebben wij volgens 1 Johannes 5:14, 15?

33. Daarom hebt u een eeuwige plicht jegens de kerk, en wel wegens uw familie.

34. De kostbaarste erfenis is hun eigen voorbeeld in het tonen van liefde jegens anderen.

35. Er is een aversie jegens vraagstukken, die geldt voor 99 procent van mijn studenten.

36. De doodstraf voor overspel, homoseksualiteit het betreden van gewijde grond en ongehoorzaamheid jegens je ouders.

37. ’Daarom zal ik van een wachtende houding jegens hem blijk geven.’” — Klaagliederen 3:22-24.

38. * Toon een toename van liefde jegens hem die u hebt gecorrigeerd of berispt, LV 121:43.

39. Omdat hij zelf het slachtoffer van rassendiscriminatie was, ontwikkelde hij een diepgewortelde haat jegens blanke mensen.

40. En meer nog, een glimlach vertelt anderen dat je vriendelijke gevoelens jegens hen koestert.

41. Na een tijd vernam ik dat ze wrok jegens mij en de kerk koesterden.

42. De kortheid van het leven maakt veel mensen ongeduldig, hard en ongevoelig jegens anderen.

43. DE WACHTTOREN van 1 mei 1996 bevatte een diepgaande bespreking van christelijke neutraliteit en de manier waarop wij onze verantwoordelijkheden jegens Jehovah en jegens „caesar” met elkaar in evenwicht kunnen brengen (Mattheüs 22:21).

44. 10 Loyaliteit jegens Jehovah’s zichtbare organisatie betekent ook niets van doen te hebben met afvalligen.

45. Waarom handelen wij dan trouweloos jegens elkaar, door het verbond van onze voorvaders te ontheiligen?”

46. In tegenstelling daarmee bezit liefde een hoffelijkheid die ons ertoe beweegt consideratie jegens anderen te tonen.

47. Het gebed is één voor de hand liggende manier om onze dankbaarheid jegens God te uiten.

48. Satan is met haat vervuld jegens Jezus Christus en zijn volgelingen op aarde (Openbaring 12:17).

49. Ja, de natiën hebben tijdens de Eerste Wereldoorlog gramschap jegens elkaar tot uitdrukking gebracht (Lukas 21:24).

50. „’s Mensen onmenselijkheid jegens de mens” is een grimmig, steeds terugkerend thema in de geschiedenis.