jongen in French

jongen [jɔŋən] garçon, gosse

Sentence patterns related to "jongen"

1. Mijn jongen.

2. Hallo, jongen.

3. Duivelse jongen.

4. Brave jongen.

5. Beroepsgeheim, jongen.

6. Wacht even, jongen.

7. Hou vol, jongen.

8. Ja, grote jongen.

9. Geen enkele jongen.

10. Een lieve jongen.

11. Die oosterse jongen.

12. Verboden toegang, jongen.

13. Gewoon poëzie, jongen.

14. Da's mijn jongen.

15. Pak aan, jongen.

16. Pas op, jongen.

17. Goed gedaan, jongen.

18. Vergeef m'n jongen.

19. Een slimme jongen!

20. De jongen is dood.

21. Da's heel goed, jongen

22. De jongen is weg.

23. De jongen zal bevriezen.

24. Niet zo schelden, jongen.

25. Je durft wel, jongen.

26. Ik ben'n vrije jongen.

27. Trek hem omhoog, jongen.

28. Met die stoute jongen.

29. " Subside, jongen, ́zei ik.

30. Ik weet het, jongen.

31. Niet persoonlijks, grote jongen

32. Deze jongen heeft geen drankprobleem.

33. Je bent een stoute jongen.

34. Wat een snelle jongen, hè?

35. Geef de jongen een pauze.

36. Niet een jongen, haar verloofde.

37. Ik ben niet onredelijk,'jongen'.

38. Je bent'n geboren held, jongen.

39. Wie gaf de jongen onderdak?

40. Jongen, je bent een rare.

41. Een jongen in elke haven.

42. Die jongen moet ze hebben.

43. Een jongen of een meisje.

44. Die jongen was mijn vriend.

45. Een jongen, boos en alleen.

46. Zo is het genoeg, jongen.

47. Nu, ga deze jongen helpen.

48. De jongen laat zich zien.

49. De jongen is mijn peetzoon.

50. Het is een truc, jongen.