echt in English
echt [ɛxt] authentic authentic, genuine marriage, matrimony marriage marriage genuinely, indeed, really, truly true absolutely, genuinly, indeed, really, truly
Sentence patterns related to "echt"
1. Dit is pas echt, echt interessant.
2. Maar zoals ik al zei, de sex was echt echt, echt geweldig.
3. Echt waar.
4. Echt mazzel.
5. Echt onklein.
6. Erik: Echt?
7. Niet echt.
8. Echt voetbal.
9. Echt waar?
10. Echt wel.
11. Om te beginnen is het echt gebruiksonvriendelijk -- echt lastig.
12. Echt niet.
13. Maar natuurlijke soevereiniteit was echt, echt goed voor Japan.
14. Laten we proberen gewoon een echt echt klein positief getal
15. Echt een holbewoner.
16. Echt niet, makker.
17. Het is echt.
18. Dat hielp echt.
19. Echt verdraaid snel.
20. Wil je echt verdrinken?
21. Hij is echt onverzettelijk.
22. Parkeren is echt duur.
23. Je bent echt gestoord.
24. Dat was echt slap.
25. We moeten echt ophangen.
26. Verkoop je echt kastanjes?
27. Het is echt retro.
28. Dit is echt plakkerig.
29. Niets ongewoons, echt waar.
30. Dit is echt cool.
31. Een echt zilveren telefoonwijzer.
32. Is de " Molding " echt?
33. Echt Dukes of Hazard.
34. Jij was echt aartslelijk.
35. Wij zijn echt bloed.
36. Hij was echt dood.
37. Niets hiervan is echt.
38. Ja. Echt netjes, hoor.
39. Ze is echt ziek.
40. Nu over iets echt alledaags: zand. Nu over iets echt alledaags: zand.
41. We waarderen het echt.
42. Is dat echt kristal?
43. Dit wordt echt gênant.
44. Je bent echt grof.
45. Hij was echt hardnekkig.
46. Je bent echt gek.
47. Het moet echt voelen.
48. Echt zo'n gigantisch boerderijdier.
49. Echt draaien die heupen.
50. Ik vind dat echt.