aansteken in English

aansteken [anstekən] kindle, light light infect communicate illuminate, light switch, turno

Sentence patterns related to "aansteken"

1. Boogschutters, aansteken.

2. Ik ga deze kaars aansteken.

3. Ik zal de fakkels aansteken.

4. Het aansteken van de kerstboom.

5. Mag ik de wierook aansteken?

6. Dit zijn sherpa's die jeneverbestakken aansteken.

7. Je kan het vuur aansteken met de aansteker.

8. * Je fakkel aansteken: de oefenwedstrijd van 30 dagen

9. Bijvoorbeeld, waarom hij z'n eigen lont zou aansteken?

10. Je fakkel aansteken: de oefenwedstrijd van 30 dagen

11. Kaarsen aansteken en een spelletje spelen met een dood meisje?

12. *+ Want jullie willen niet eens mijn altaar aansteken zonder betaling.

13. " Inderdaad, " antwoordde hij, het aansteken van een sigaret, en gooien zich naar beneden in een fauteuil.

14. Ik zal de andere jonge stier klaarmaken en die op het hout leggen, maar ik zal het hout niet aansteken.

15. De accu kan de auto verlichten, de motor starten en de koplampen aansteken, maar geeft geen brandstof voor een lange rit.

16. Alles was rood, schimmig en onduidelijk voor haar, te meer daar ze was net het aansteken van de bar lamp, en haar ogen waren verblind.

17. 18 Want goddeloosheid brandt als het vuur; ze zal de dorens en distels verteren en het struikgewas van de wouden aansteken, en het zal in rookwolken opstijgen.

18. Het is waar dat velen die voor religieuze beelden buigen, tot ze bidden, kaarsen voor ze aansteken en ze kussen, zichzelf niet als afgodendienaars of beeldenaanbidders beschouwen.

19. Hoe vaak heeft hij zijn moeder niet graan tot meel zien malen, zuurdeeg bij het deeg zien doen, een lamp zien aansteken of het huis zien vegen?

20. Als een astronaut naar de maan zou gaan, op een afstand van 400.000 kilometer, en een kaars zou aansteken -- één enkele kaars -- dan zijn we met de GMT in staat om het te zien.