Hawaii in English
Hawaii [hawaji] Hawaii
Sentence patterns related to "Hawaii"
1. Ik ging naar de universiteit, studeerde zeebiologie, en verhuisde toen naar Hawaii en startte een mastersopleiding aan de universiteit van Hawaii.
2. en in Hawaii werd een madelief een argyroxiphium.
3. Zijn schip liep aan de grond bij Hawaii.
4. We verloren't spoor 50 mijl ten noordwesten van Hawaii.
5. Meneer, we zijn op dit moment ongeveer 15 mijl van Hawaii.
6. Na het tropische Hawaii was dat een hele verandering!
7. Terwijl ik op Hawaii studeerde, werkte ik bij het Waikiki Aquarium.
8. Mijn grootouders waren van Japan naar Hawaii geëmigreerd, en mijn ouders waren boeddhisten.
9. Ze onderbraken de reis kort in Hawaii voordat ze de baai van San Francisco binnenliepen.
10. En natuurlijk bijna heel Hawaii, waar nieuwe ecosystemen de norm zijn, waar exoten helemaal domineren.
11. Die komt per post; ze kan uit Australië of Hawaii of Florida komen, en je kunt die koningin introduceren.
12. Op de Hawaii-eilanden werd de god Cane boos op de mensen en zond hij een vloed om hen te vernietigen.
13. Als jong meisje had ik ervan gedroomd in de lente te trouwen en op huwelijksreis naar Hawaii te gaan.
14. Bij het bezoeken van zakenmensen op de kantoren waar ze werken, ontmoette een Getuige in Hawaii een directeur van een transportonderneming.
15. Het bijkantoor van Guam voorzag in materiaal en werkers om de beschadigde huizen te herstellen, en ook het bijkantoor van Hawaii bood hulp.
16. De drukkerij krijgt bestellingen binnen van de 12.754 gemeenten van Jehovah’s Getuigen op het vasteland van de VS en de 1369 gemeenten in Hawaii en het Caribisch gebied.
17. Nu een net iets ander verhaal. De vakantie van 2. 000 dollar naar Hawaii is nu in de aanbieding voor 700, dus je gaat er een weekje over nadenken.
18. Tom, een aannemer die in Hawaii woont, bood zich als vrijwilliger aan om hulp te bieden bij de bouw van plaatsen van aanbidding op eilanden in de Grote Oceaan, waar de bevolking weinig bezit op stoffelijk gebied.