rekenen in French

ekenen [rekənən] calculer, compter demander, exige

Sentence patterns related to "rekenen"

1. Je kunt goed rekenen.

2. Ik ben goed in rekenen.

3. Je moet ook leren rekenen.

4. Ik kan goed rekenen.

5. We rekenen je in.

6. „Op mij hoef je niet te rekenen!”

7. Peter was goed in rekenen.

8. Kan ik op je rekenen?

9. Ik zal een flinke commissie rekenen.

10. Alle elfen rekenen op mij.

11. Maar je kunt goed rekenen, hè?

12. Ik zou er niet op rekenen.

13. Mijn grootmoeder kon niet lezen, schrijven of rekenen.

14. Sorry zoon, je bent de enige op wie kan rekenen.

15. Paul, er rekenen 600.000 mensen op ons.

16. Deze kinderen kunnen rekenen toepassen in verschillende situaties.

17. Toch rekenen spieren op meer dan enkel activiteit om te groeien.

18. Zoals ik al zei, ik kan goed rekenen.

19. Jullie hebben jezelf met rekenen en logica bevrijd.

20. Je moet rekenen op een paar duizend voor een sessie.

21. 11 De trouwelozen kunnen niet op een dergelijke bescherming rekenen.

22. De Heer moet weten op wie Hij kan rekenen.

23. Die rekenen per uur, dus ze vroegen niet om legitimatie.

24. Is het totalitair om lezen, schrijven en rekenen te verlangen?

25. Een programma waarmee je het rekenen met procenten kunt oefenen

26. We hoeven deze kosten niet aan onze studenten door te rekenen.

27. Onze zoon Burhan is vijf, en hij leert lezen en rekenen.

28. Tot Jehovah’s grote werken kunnen we zelfs de voorziening van brood rekenen

29. Bedrijven rekenen op koeriersdiensten per vliegtuig voor de afhandeling van dagelijkse transacties.

30. Daardoor las ik vele boeken, ken vele talen en ben goed in rekenen.

31. Ik zeg tegen Casey altijd dat je op je vrienden moet rekenen.

32. ● Waarom is het belangrijk dat je goed leert lezen, schrijven en rekenen?

33. Als je het krijgt, moet je niet rekenen op veel privacy in het ziekenhuis.

34. Rekenen was de beperkende stap, en nu is dat vaak niet meer zo.

35. Met deze methode van dagen rekenen werd het patroon gevolgd dat God zelf had ingevoerd.

36. Hij had geen ouders, geen huis, geen privacy en geen vrienden op wiens hulp hij kon rekenen.

37. Jondonjamts, die in de vierde klas zit, houdt van rekenen en origami (papiervormen vouwen).

38. We rekenen nu op de bereidwilligheid van farmaceutische bedrijven om dat waar te maken.

39. Je kunt geen gebruik maken van gentleman's akkoorden om met boeven af te rekenen!

40. Op een mooie dag besloot Alfred Kinsey de gemiddelde afstand uit te rekenen die een spermacel moet afleggen.

41. Vergeet niet dat je elke keer dat je een routeadres de tijdschriften brengt, een nabezoek mag rekenen.

42. Een verkondiger die met je meegaat en meedoet aan de studie mag ook de tijd rekenen.

43. Elke maand stelde zij een of twee schema’s op om uit te rekenen of het mogelijk zou zijn.

44. Bij rekenen schreef juf Carolina een paar moeilijke sommen op het bord die de klas moest maken.

45. * Hij kan vol vertrouwen op de bescherming van zijn Vader rekenen (Psalm 91:1; Lukas 1:35).

46. Onlangs ben ik met de abacus gaan leren rekenen als oefening voor mijn vingers en mijn geest.

47. Kan een jonge vrouw... na weduwe te zijn geworden in het landsbelang... rekenen op bescherming in de geborgenheid van een nieuw leven?

48. Ze kunnen ook een beetje rekenen, en houden bij hoe relatieve hoeveelheden fruit in twee mandjes verandert na meerdere verwisselingen.

49. We kunnen dus het benodigde aantal DNA-strengen exponentieel verminderen, als we tellen gebruiken, als we wat rekenen toepassen.

50. De Getuige reageerde met de woorden: „Wij als volk rekenen het ons tot een eer in alle opzichten eerlijk te zijn.”