opendoen in French
opendoen [opədun] ouvri
Sentence patterns related to "opendoen"
1. Kun je nu de deur opendoen?
2. Niemand zal z'n mond opendoen.
3. Ze kon nauwelijks haar ogen opendoen, maar ze glimlachte naar mij.
4. Laat de kinderen hun ogen opendoen en het manna verzamelen (een of twee stukjes).
5. Zij keek door het kijkgaatje en riep dat zij de deur niet kon opendoen.
6. Denk je dat ze hun chequeboek opendoen en ons op een lunch trakteren?
7. Het is ons verlangen dat die leden hun ogen helemaal opendoen voor het geloof en dat zij hun activiteit en toewijding vergroten.
8. Aanvankelijk werden de Getuigen, toen zij keurig in het pak gestoken en met stropdas van huis tot huis gingen, voor mormonen aangezien en wilden velen de deur niet opendoen.