op drift zijn in French

dérive

Sentence patterns related to "op drift zijn"

1. Ik was geestelijk gesproken op drift.

2. Mocht een van die twee verloren gaan, dan zal de continentale drift stoppen.

3. Het is heel aannemelijk dat het op drift geraakte schip verder naar het westen zou gaan en Malta zou bereiken.

4. En hoe gaan we een drift doen met alleen ik en mijn twee mannen?

5. Daarom zegt de Bijbel: „Laat alle gevoelens van wrok, drift en woede varen” (Efeziërs 4:31, Groot Nieuws Bijbel).

6. Daar gaan onze literatuurlijsten, want we verliezen 'Het geluid en de drift', we verliezen 'Gatsby', 'En de zon gaat op', we verliezen 'Madame Bovary', 'Anna Karenina'.

7. ‘Laat alle gevoelens van wrok, drift en woede varen. Schreeuw en vloek niet, maar vermijd iedere vorm van slecht gedrag’ (Efeziërs 4:31, GNB).

8. 7 Het eerste lot viel op Jo̱jarib, het tweede op Jeda̱ja, 8 het derde op Ha̱rim, het vierde op Se̱orim, 9 het vijfde op Malki̱a, het zesde op Mi̱jamin, 10 het zevende op Ha̱kkoz, het achtste op Abi̱a,+ 11 het negende op Je̱sua, het tiende op Secha̱nja, 12 het 11de op E̱ljasib, het 12de op Ja̱kim, 13 het 13de op Hu̱ppa, het 14de op Jese̱beab, 14 het 15de op Bi̱lga, het 16de op I̱mmer, 15 het 17de op He̱zir, het 18de op Happi̱zzes, 16 het 19de op Petha̱hja, het 20ste op Jehe̱zkel, 17 het 21ste op Ja̱chin, het 22ste op Ga̱mul, 18 het 23ste op Dela̱ja, het 24ste op Maä̱zja.

9. Schiet op, op je knieën.

10. Extensies op campagneniveau overschrijven op hun beurt die op accountniveau.

11. Het zat op m'n armen, op m'n benen, op m'n kruis.

12. Op God vertrouwen, niet op rijkdom

13. We geven getuigenis op straat, op de markt en op parkeerplaatsen.

14. Op hem schieten, lijkt op beslechten.

15. Midden op de dag stuur ik een verwoester op ze af, op moeders en op jonge mannen.

16. Op dat terrein komt het aan op gebed en vertrouwen op Jehovah.

17. De doelen lichten op op de kaart.

18. Ik moet'overnemen op afstand'uitschakelen op elk systeem.

19. Door mijn verraad nam ik wraak op jou, op Lena en op mezelf.

20. De ouderen zaten op stoelen, de jongeren op banken en de kleintjes op een steen of op de grond.

21. Op de middag is hij op zijn kortst.

22. 'Op haar voeten schijten, op haar lijk schijten...'

23. Op eenheid.

24. Rozen op haar lichaam, zonnebloemen op haar ogen?

25. Let jij op die hendel op de compressor.