kwaad zijn in French
êtreencolère
Sentence patterns related to "kwaad zijn"
1. Maak me niet kwaad.
2. Het noodzakelijke kwaad.
3. In plaats van ’kwaad met kwaad te vergelden’, beheerste hij zijn geest.
4. „Vergeldt niemand kwaad met kwaad”, raadde Paulus de christenen in Rome aan.
5. Je bent hartstikke kwaad.
6. Het kan geen kwaad.
7. Maak'm nou niet kwaad.
8. Het kan wél kwaad
9. Kijk niet zo kwaad.
10. „Ik was zo kwaad.
11. Ik deed niemand kwaad.
12. Verbitteren deze ons of brengen ze ons ertoe kwaad met kwaad te vergelden?
13. Het kwaad heeft zijn tijd gehad!
14. De bron van het kwaad ontmaskerd!
15. Het ene kwaad verdient het andere.
16. Overal zijn schimmen van het kwaad.
17. Een beetje lippenstift kan geen kwaad.
18. We zijn een kwaad land.
19. Daar schuilt geen kwaad in.
20. Het kwaad slaat opeens toe.
21. Is hij kwaad op ons?
22. Ben je eerder kwaad geworden?
23. Oké, een bedrijfsplan kan geen kwaad.
24. Alleen de meester van het kwaad.
25. Hij is vast nog kwaad op je.