iemand in English

iemand [imɑnt] a, any, anybody, some, somebody, one, someone, someone

Sentence patterns related to "iemand"

1. Kan iemand iemand doodschieten?

2. Iemand couscous met kip, iemand?

3. Iemand thuis?

4. Iemand vereren, een absolute fan van iemand zijn.

5. Iemand de teugels uit handen nemen. - Iemand de leiding afnemen.

6. Het moet een belangrijk iemand zijn, iemand van de leiding.

7. Iemand moet ernaartoe.

8. Ik wil iemand.

9. Heeft iemand dat?

10. Iemand heeft geoefend.

11. Niemand verkracht iemand.

12. Met nog iemand?

13. Iemand bestraffend toespreken.

14. Iemand steelt inkomsten.

15. Iemand had'm betoverd.

16. Iemand organiseerde dit...

17. Verdenk je iemand?

18. Voor de volgende keer als iemand iemand in je licht staat.

19. Iemand zou terug gevuurd hebben en iemand anders zou gedood kunnen zijn.

20. Wil iemand dit ding?

21. Ze wil iemand voorstellen.

22. Belde iemand een ambulance?

23. Iemand kan hem verbergen.

24. Heeft iemand politie-ervaring?

25. Ik heb iemand vermoord.

26. Wat maakt iemand benaderbaar?

27. Iemand heeft Cassie overmeesterd.

28. Spreekt hier iemand Octopus?

29. Gebruikt hier iemand antidepressiva?

30. En iemand wordt opgehangen.

31. Iemand anders heeft betaald.

32. Iemand met meer ervaring...

33. Is hier iemand, zoon?

34. Je moet iemand vertrouwen.

35. Iemand heeft wijzigingen uitgevoerd.

36. Sterft er weleens iemand?

37. Ze hebben iemand onthoofd.

38. Iemand heeft Burrows onderschept.

39. Iemand heeft ze getipt.

40. Er komt iemand aan.

41. Nieste er zojuist iemand?

42. Stuur iemand, vroeg ik.

43. Iemand plaatste een reisdraad.

44. Iemand die kan bemiddelen.

45. Iemand speelt spelletjes daarboven.

46. Kun je iemand aanbevelen?

47. Was iemand een kelner?

48. Is er iemand gewond?

49. Iemand neukt jouw vriendje!

50. Iemand speelt een spelletje, Bruce