huwen in English
huwen [hywən] becomethewifeof, marry becomethehusbandof, marry
Sentence patterns related to "huwen"
1. De keuze om haar te huwen was nog een cruciale beslissing.
2. Dat is waarom ik Uw toestemming vraag om haar onmiddellijk te huwen.
3. Ze hoefden de verhouding waarin ze leefden alleen maar te legaliseren door te huwen.
4. En aeten en drinken wij niet en huwen wij niet en geven ten huwelijk?
5. * Salomo’s huwelijken met niet-Israëlitische vrouwen: de gevolgen van huwen buiten het verbond (zie 1 Koningen 11:3–6)
6. Waarom stond Abraham erop dat Isaäk geen Kanaänitische zou huwen, en voor wie is dit een voortreffelijke leidraad in deze tijd?
7. In 525 herriep Justinus een wet, die het eigenlijk onmogelijk maakte voor een lid van de senatoriale klasse om een vrouw uit een lagere sociale klasse te huwen, inclusief mensen uit het theater, hetgeen als schandalig werd beschouwd in die tijd.