gene in English

gene [ʒenə] that, thatone

Sentence patterns related to "gene"

1. Je lijkt toch op Gene Simmons.

2. Ik ben Gene, haar fiancee.

3. En dan nu Gene Krupa's gesyncopeerde stijl.

4. Gene Lester is een database-specialist.

5. Mijn vriend Gene kwam over met zijn zoon Tim.

6. We liggen in bed en Gene en ik praten over hoe cool we zijn.

7. Mijn collega en mentor Gene Sharp heeft een lijst opgesteld met 198 manieren van geweldloos verzet.

8. De ceremonie werd gepresenteerd door Walter Matthau, Robert Shaw, George Segal, Goldie Hawn en Gene Kelly.

9. De volgende spreker, Gene Smalley van de schrijversafdeling, vroeg de graduerende studenten: „Zul jij een ’pijnstiller’ blijken te zijn?”

10. Ze werd bedacht door schrijver Roy Thomas en tekenaar Gene Colan, en verscheen voor het eerst in Marvel Super-Heroes #13 (maart 1968).

11. En aan deze en aan gene zijde van de rivier stonden bomen des levens, die twaalf vruchtoogsten voortbrengen, elke maand hun vruchten opleverend.

12. Volgens Gene Cohen, directeur van het Centrum voor Veroudering, Gezondheid en Geesteswetenschappen van de George Washington- universiteit, „vormen de hersencellen als we onze hersenen voor uitdagingen plaatsen nieuwe dendrieten, wat resulteert in meer synapsen of contactpunten”.