een familielid zijn van in English
berelatedto
Sentence patterns related to "een familielid zijn van"
1. Bij de politie of een familielid?
2. Een familielid van de pissebed is zo groot als een bord.
3. Je bent altijd Familielid van de Week.
4. Hoe moeten we een uitgesloten familielid behandelen?
5. Ik ga even op bezoek bij een familielid.
6. Marriott bidt om hulp om van een ‘moeilijk’ familielid te houden.
7. De beste overeenkomst zou een familielid of een ouder zijn.
8. In 1825 stierf een familielid van Albert, hertog Frederik IV van Saksen-Gotha-Altenburg.
9. 11 Groet Hero̱dion, mijn familielid.
10. Toevallig komt ze bij het veld van Boaz, een familielid van haar schoonvader Elimelech.
11. Ze sprak op een dag met een familielid dat lid van de kerk was.
12. Dat kan allerlei problemen opleveren, bijvoorbeeld bij een trouwerij of een begrafenis van een familielid.
13. Omdat het Familielid van de Week de film mag kiezen.
14. Ik herinner me dat ze werd geslagen door een ander familielid.
15. Een ziekte of de dood van een vriend of familielid kan u veel pijn en verdriet bezorgen.
16. 15, 16. (a) Wat was het resultaat van het getuigenis dat een verkondigster aan een familielid gaf?
17. Jij moet toch weten hoe het is om de dood van een familielid geheim te houden.
18. Oké, het naaste levende familielid van de trekduif is de veelvoorkomende bandstaartduif.
19. Stel bijvoorbeeld dat je een familielid moet verzorgen dat chronisch ziek is.
20. 10-12. (a) Wat kan de zorg voor een ziek familielid extra zwaar maken?
21. 10 Een familielid* zal komen om ze een voor een weg te dragen en te verbranden.
22. Ik klik op chimpansee en krijg ons naaste genetische familielid.
23. Demonstreer hoe de uitnodiging voor de Gedachtenisviering gebruikt kan worden om een familielid of een van de buren uit te nodigen.
24. Er zijn verschillende artikelen verschenen om trouwe christenen te helpen als een familielid Jehovah verlaat.
25. 14 Zo kreeg Abram te horen dat zijn familielid*+ gevangengenomen was.