berouw hebben van in English
berouw hebben van [bərɑuwhɛbənvɑn] feelsorryfor, regret, repent, repentof
Sentence patterns related to "berouw hebben van"
1. Joden die berouw hebben, worden vergeleken met kneedbaar leem.
2. Destijds weigerden de mensen in het algemeen berouw te hebben van hun slechte wegen.
3. Zelfs zij konden tot bezinning komen, berouw hebben en terugkomen bij God.
4. Duizenden hebben berouw getoond van hun onchristelijke daden en zijn weer in de gemeente verwelkomd.
5. Wanneer wij berouw hebben, voelen wij erge spijt of wroeging over iets wat wij hebben gedaan of niet hebben gedaan.
6. HET denkbeeld dat de kerken berouw moeten hebben van hun fouten en zich moeten hervormen is niet nieuw.
7. Berouw komt later wel.
8. Jehovah was geroerd door Manasses oprechte berouw.
9. 10 Hoe reageerde Jehovah op het berouw van de Ninevieten?
10. Petrus antwoordde: „Hebt berouw, en laat een ieder van u worden gedoopt.”
11. Johannes’ doop was een teken van berouw en een verwerping van een vroegere levenswijze.
12. JOHANNES DE DOPER predikte „de doop als een symbool van berouw”.
13. Te rechter tijd wordt Jehovah’s toorn weggenomen van hen die hun zonde erkennen, berouw hebben en hem trouw dienen (Jesaja 12:1).
14. In plaats van berouw te hebben, rechtvaardigde Jona zichzelf door te zeggen: „Ik ben met recht in toorn ontbrand, ten dode toe.”
15. Davids geweten zette hem aan tot berouw.
16. * 2 Korintiërs 7:9–10 (goddelijk berouw)
17. Jehovah kon het hart van David en Bathseba lezen en hun oprechte berouw zien.
18. Als er onder ons personen zijn die lauw zijn geworden zoals de Laodicenzen, moeten wij ons bewust worden van onze geestelijke naaktheid en berouw hebben.
19. Hoe houdt de christelijke doop verband met berouw?
20. Hij zond zijn profeten om hen tot berouw te bewegen.
21. In plaats daarvan stelde hij het berouw van zijn halfbroers op de proef.
22. God heeft weliswaar de tijden van zulk een onwetendheid voorbijgezien, maar zegt de mensen thans dat zij allen overal berouw moeten hebben” (Handelingen 17:29, 30).
23. Jozef wilde terecht vaststellen hoe oprecht hun berouw was.
24. De profeet Jesaja spreekt namens zijn landgenoten in hun toekomstige ballingschap een gebed van berouw uit.
25. Niets wijst erop dat Judas’ wroeging oprecht berouw was.