afzwakken in English
afzwakken [ɑfswɑkən] tonedow
Sentence patterns related to "afzwakken"
1. Zou de profeet Jehovah’s verklaring afzwakken?
2. Gods barmhartigheid dient niet te worden uitgelegd als een afzwakken van de ernst van zonde.
3. Dat wil niet zeggen dat we met onze beginselen schipperen of onze geloofspunten afzwakken.
4. Maar het afzwakken van leerstellingen leidt tot een oppervlakkig geloof en brengt beslist geen eenheid in het verdeelde huis van de christenheid.
5. Sommige critici willen de aanklacht van vervalsing wat afzwakken door te zeggen dat de schrijver Daniël als pseudoniem gebruikte, zoals ook sommige oude niet-canonieke boeken onder aangenomen namen zijn geschreven.
6. Satan wil jullie geloof verkleinen en jullie priesterschapsmacht om grote wonderen te verrichten afzwakken, maar een liefhebbende hemelse Vader heeft jullie van goddelijke bescherming voorzien door de gave van de Heilige Geest.