afscheiding in English

afscheiding [ɑfsxɛi˘diŋ] separation, partition breakaway, secession, separation secretio

Sentence patterns related to "afscheiding"

1. Afscheiding (Soreg)

2. Naar buiten, via de afscheiding.

3. 9 Elk zadel waarop iemand rijdt die een afscheiding heeft, wordt onrein.

4. Hoe meer afscheiding, hoe waarschijnlijker het is dat de baby snel gaat zuigen.

5. Een omvangrijke afscheiding, drie el hoog, scheidde het voorhof der heidenen van het binnenste voorhof.

6. Later hoorde ik dat onze auto door aquaplaning tegen de betonnen afscheiding onder een viaduct was geknald.

7. Het hek vormt een afscheiding tussen de woestijn en de landbouwgronden, waardoor er een ’weermuur’ is ontstaan

8. Tenslotte controleren ze ook de afscheiding van deze moleculaire machines, die het voedsel dat we bereiden, verteert.

9. 4 Elk bed waarop iemand gaat liggen die een afscheiding heeft, wordt onrein, en ook alles waarop hij gaat zitten, wordt onrein.

10. Karakterverschillen tussen Lee Kuan Yew en de Maleisische premier Tunku Abdul Rahman veroorzaakten een crisis en leidden uiteindelijk tot de afscheiding van Singapore in 1965.

11. De artsen en verpleegsters lieten ons ongaarne door een plastic afscheiding een druppel olie op de enige vrije plek op haar verbonden hoofd gieten.

12. 15 Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes en Aäron: 2 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als een man een afscheiding uit zijn geslachtsorgaan* heeft, wordt hij daardoor onrein.

13. 7 Wie het lichaam* aanraakt van iemand die een afscheiding heeft, moet zijn kleren en zichzelf met water wassen, en hij zal tot de avond onrein zijn.

14. 15 De priester moet ze offeren, de ene als zondeoffer en de andere als brandoffer. Zo moet de priester vóór Jehovah verzoening voor hem doen vanwege de afscheiding.

15. + 6 Wie ergens op gaat zitten waarop iemand gezeten heeft die een afscheiding heeft, moet zijn kleren en zichzelf met water wassen, en hij zal tot de avond onrein zijn.

16. *+ Laat er in Joabs huis altijd iemand zijn die aan een afscheiding+ lijdt, die melaats*+ is, die met de spinklos* werkt, die door het zwaard omkomt of die honger lijdt!’

17. 12 Een aardewerken voorwerp dat wordt aangeraakt door iemand die een afscheiding heeft, moet verbrijzeld worden, en als het om een houten voorwerp gaat, moet het met water worden gewassen.

18. 13 Als de afscheiding die de man onrein maakte ophoudt, dan moet hij zeven dagen rekenen voor zijn reiniging, en hij moet zijn kleren wassen en zichzelf met vers* water wassen, en hij zal rein zijn.

19. 8 Als een man die een afscheiding heeft, op iemand spuugt die rein is, dan moet die persoon zijn kleren en zichzelf met water wassen, en hij zal tot de avond onrein zijn.

20. 11 Als een man die een afscheiding heeft,+ iemand aanraakt zonder dat hij zijn handen met water heeft gewassen, dan moet die persoon zijn kleren en zichzelf met water wassen, en hij zal tot de avond onrein zijn.