aankleden in English
aankleden [aŋkledən] furnish clothe, dress
Sentence patterns related to "aankleden"
Below are sample sentences containing the word "aankleden" from the Dutch - English Dictionary. We can refer to these sentence patterns for sentences in case of finding sample sentences with the word "aankleden", or refer to the context using the word "aankleden" in the Dutch - English Dictionary.
1. Ze mogen zich aankleden.
2. Je had je warmer moet aankleden.
3. Moet ze zich niet eerst aankleden?
4. 'Ik ga meteen aankleden, inpakken het nemen van monsters, en zet uit.