ticket in French
ticket [tikət] billetd'alle
Sentence patterns related to "ticket"
1. Ticket, hotelrekening, Tasker.
2. Hebt u een ticket?
3. Die kids zijn ons ticket.
4. Geen paspoort, geen ticket, geen visum.
5. Ik laat een ticket voor je kopen.
6. Volg de instructies onder 'Uw ticket bekijken of laten zien'.
7. Hij had zijn ticket om de volgende dag te vertrekken al op zak.
8. Het woord „etiquette” komt van een Frans grondwoord dat ticket of label betekent.
9. We kunnen je 1000 dollar per week betalen... met een deel van de ticket - en merchandise verkoop.
10. Tips: Bekijk aanbevelingen voor het beste moment om je ticket te boeken, upgrades in de reisklasse, reisgidsen en meer.
11. Na pas drie dagen daar, betaalde ze voor een last-minute ticket voor de acht uur vlucht uit Phoenix vanmorgen.
12. Toen de kans zich voordeed, stak ik twee oceanen over, met geleend geld voor mijn ticket en een briefje van $ 20 op zak.
13. Om me een beetje op te vrolijken, was mijn familie zo lief een ticket naar New York voor me te kopen zodat ik daar een congres kon bijwonen.