mogendheid in French
mogendheid [moɤ°ənthɛi˘t] puissance
Sentence patterns related to "mogendheid"
1. Zijn land werd door een vreemde mogendheid bezet.
2. Frankrijk werd een belangrijke mogendheid en Nederland en Zwitserland verkregen onafhankelijkheid.
3. Wat valt er te zeggen over het argument van critici dat Babylon in het tweede deel van Jesaja als de overheersende mogendheid wordt aangeduid?
4. Taylor, die hier aan de universiteit lesgaf, definieerde een grote mogendheid als een land dat in staat is om een oorlog te winnen.
5. Na de oorlog trachtten kerkleiders die vriendschap te handhaven, ondanks het atheïstische beleid van de mogendheid die nu de koning van het noorden was.
6. Ja, vrijwel iedere beschaving en elke mogendheid heeft haar vereerde militaire helden gekend, haar staande legers, haar beroemde veldslagen, haar onaantastbare militaire academies en haar wapenarsenaal.