moet in French

moet [mut] tache

Sentence patterns related to "moet"

1. Mijn bruid moet... moet mooi zijn.

2. Het moet!

3. Dat moet.

4. Het moet genezen.

5. ik moet vliegen.

6. JE BROEDER MOET . . .

7. " steun moet geven? "

8. Je moet meedoen.

9. Hoe moet dat?

10. Dat moet juist.

11. Moet ik'm uitzetten?

12. Ik moet pakken.

13. Ik moet plassen.

14. Je moet niet alleen de kindersterfte aanpakken, ook gezinsplanning moet.

15. Het moet vanavond.

16. Dat moet gehalveerd.

17. Iemand moet ernaartoe.

18. Iedereen moet ernaartoe.

19. Hij moet boeten.

20. Ik moet bewegen.

21. Ze moet dood.

22. Hij moet liegen.

23. Luister, je moet...

24. Ik moet nadenken.

25. Ik moet gaan.

26. Ik wist wanneer je een kaart moet vragen, moet passen, splitsen.

27. Waar moet je aanvangen als je een openbare lezing moet houden?

28. Je weet wie je moet arresteren, met wie je moet onderhandelen.

29. Hij moet gedacht hebben: ik moet iets doen, en snel ook.

30. (4) Als je je keel moet schrapen, moet hoesten of niezen, moet je je hoofd van de microfoon afwenden.

31. Zo te zien moet iemand leren hoe hij de kip moet afgeven.

32. Je moet meer drinken.

33. Moet je veel overwerken?

34. James, je moet bukken!

35. Misschien moet ik meegaan?

36. Wat moet ik doen?"

37. Je moet honger hebben.

38. Je moet iemand vertrouwen.

39. Er moet iets zijn.

40. De angel moet eruit.

41. Het moet echt voelen.

42. Het moet maandag af.

43. Ik moet met'm mee.

44. Je moet rustig doen.

45. Moet kokos beige zijn?

46. • Wat moet kinderen geleerd worden, en hoe moet het onderwijs gegeven worden?

47. Ik moet morgen een kleed passen, dus moet ik echt naar huis.

48. Je moet jezelf onderscheiden!

49. Hun verdediging moet standhouden.

50. Je moet gezond blijven.