inspecteur in French
inspecteur [inspɛktør] inspecteur inspecteu
Sentence patterns related to "inspecteur"
1. Nee, Inspecteur.
2. Goed werk, inspecteur.
3. Welkom terug, inspecteur.
4. Hoe gaat het, inspecteur?
5. Inspecteur. Een voetspoor.
6. Bedoel je die inspecteur?
7. Hebt u kinderen, inspecteur?
8. Ik ben inspecteur Quinn.
9. Wat is het, inspecteur?
10. Niet zolang ik inspecteur ben.
11. Dit keer is het van de politie-inspecteur Trihn.
12. Inspecteur Dietrich heeft geen gevoel voor humor.
13. Ik ben inspecteur Clouseau van de Sûreté.
14. Jammer dat inspecteur Reese ons de zaak heeft ontnomen.
15. Dan hebt u een inspecteur en de hertogin vermoord
16. De mensen mogen over jouw lot beslissen, inspecteur Javert.
17. " Ik heb een inspecteur en twee officieren te wachten bij de voordeur. "
18. Nou... goed, ik ben geen hotel inspecteur meer en ik ga dat boek schrijven.
19. Wie heeft Inspecteur Varmy's fiets gestolen... aan het Santa Cruz station, afgelopen donderdag?
20. Het werk van zo’n inspecteur moet wel een van de eenzaamste beroepen ter wereld zijn geweest.
21. Dus waar iemand ook woont, het is altijd omkoping om een rechter of een politieagent geld of een geschenk te geven om het recht te verdraaien of om een inspecteur iets te schenken om een mankement of een overtreding door de vingers te zien.