feest in French

feest [fest] fête

Sentence patterns related to "feest"

1. Het feest?

2. Welk feest?

3. □ (Dans)feest

4. Wat een feest.

5. Het feest is daar.

6. Op het feest?

7. Die van het feest?

8. Het feest is voorbij.

9. Er moet een feest zijn.

10. Vanavond, na Bouboulina's feest...

11. Op het feest zeker.

12. Welkom op het feest.

13. Een feest van klappen.

14. Kan het na het feest?

15. We houden geen Tupperware feest.

16. Dan is het feest voorbij.

17. Dit is'n heel ander feest.

18. We zijn uitgenodigd voor een feest.

19. EEN FEEST LOOPT UIT DE HAND

20. Ik ken haar van't feest.

21. Hallo, welkom op ons feest.

22. Morgen is er feest. Dus...

23. Opgewonden voor het feest morgenavond?

24. Elke tempelinwijding was een geestelijk feest.

25. Ik zag je op het feest.

26. Waren er hoeren op dit feest?

27. Maar toch vieren zij dat feest.

28. Straks mist u het feest nog.

29. Morgen zal het dubbel feest zijn.

30. Een goed voorteken voor het feest.

31. Door hem ga je naar een feest.

32. Het ideale feest voor vrolijkheid en commercie

33. Een feest voor die gast van dat eiland.

34. Het was net één groot voorjaarsvakantie rave feest.

35. Ik werd uitgenodigd voor een wild feest

36. Mijn ouders geven'n feest vanwege mijn afstuderen.

37. Welkom bij Samson's feest voor de gepensioneerden.

38. Dus Hill wilde niet naar het feest.

39. Zijn jullie't afgelopen halfjaar naar'n feest geweest?

40. Daarom is het broeddag feest nu verpest.

41. Ik bedoel, het feest is zaterdag pas.

42. Ik ga met haar praten na het feest.

43. Op dat feest laatst leken jullie heel gelukkig.

44. Een Laborday feest voor de familie op het strand.

45. Tijdens het feest vervolgde de jaloerse Ismaël Isaäk.

46. We halen drank voor het hele feest, oké?

47. Op zijn feest liet hij ook iemands hoofd afhakken.

48. Kunnen we dan gewoon niet dat verdomde feest afzeggen?

49. Zou ik hem aan mogen naar het feest vanavond?

50. Belsazar, zijn zoon, besloot een feest in te richten.