winkel in English

winkel [wiŋkəl] boutique, shop, store

Sentence patterns related to "winkel"

Below are sample sentences containing the word "winkel" from the Dutch - English Dictionary. We can refer to these sentence patterns for sentences in case of finding sample sentences with the word "winkel", or refer to the context using the word "winkel" in the Dutch - English Dictionary.

1. Verkondigers die van winkel tot winkel getuigenis geven, hebben vaak goede resultaten.

2. Ik bel de winkel.

3. Iets ophalen voor de winkel.

4. Ik moet een winkel vinden.

5. Haar moeder heeft een winkel.

6. Hij ging naar de winkel.

7. Zeker in winkel twee.

8. Is dit jouw winkel?

9. De winkel bracht - ook al was het als grap begonnen - bracht de winkel echt geld op.

10. Ik kom je lege winkel bekijken

11. Vertel eens iets over de winkel.

12. Er was nog een andere winkel.

13. De winkel is mijn troetelkind.

14. Geen enkele winkel had Laudanum.

15. 21 Van winkel tot winkel werken: Sommige gemeenten hebben zakenwijken in het hun toegewezen gebied.

16. Agenten waren in de winkel.

17. Die winkel bij Regent's Park.

18. Terug naar de winkel, lijkt me.

19. Ik ging naar de plaatselijke winkel.

20. Wil iedereen in de winkel hier komen?

21. Hoe hard lachten ze in die winkel

22. Ik heb deze winkel bestudeerd.

23. Kreeg ik in de winkel.

24. Niya ging naar de winkel terug.

25. Stop even bij de eerstvolgende winkel.

26. Ik kan spullen in de winkel aantrekken.

27. Dit is een winkel voor een tassenbedrijf.

28. Het is de eigenaar van deze winkel.

29. Hij moet toch wennen aan de winkel.

30. De winkel wilde de ventilator niet terugnemen.

31. Nancy's moeder is in elke winkel geweest.

32. U bent de winkel - en de bootman.

33. Dit zijn de camerabeelden uit de pc-winkel.

34. Beter dan muf van de school winkel brood.

35. De nieuwe winkel liep als een trein.

36. Links: foto Winkel van Whitney Welden C.

37. Niet onder'n winkel zoals de laatste keer.

38. Geen radioactieve besmetting in de winkel.

39. De winkel op de hoek is open.

40. De auto staat in de winkel, Micah.

41. Dit kostte 1 dollar in'n tweedehands winkel.

42. Dit genie overviel een winkel tegenover het politiebureau.

43. Zeg hem dat ik de winkel gezien heb.

44. Als toetje, koekjes of ijs uit de winkel.

45. Bestel de nieuwste gadgets van WINKEL: duurzaam en hoogwaardig.

46. Hij opende een winkel, maakte het tot een familiebedrijf.

47. Kijk eens wat ik vond beneden in de winkel.

48. Mijn vader had een grote winkel met tien werknemers.

49. ♫ De CD-winkel is al dicht ♫

50. Laten we nu naar de winkel gaan.