expres in English

expres [ɛksprɛs] deliberately, onpurpose

Sentence patterns related to "expres"

1. En Loeb gaf je deze expres?

2. Was het expres, denk je?

3. Dat doe ik expres.

4. Ik heb je expres die wervelstorm in gestuurd.

5. Je hebt dit expres gedaan!

6. Ik heb haar expres neergeschoten.

7. Ik heb die wedstrijd expres verloren.

8. Ik deed het niet expres.

9. Oma duwde de ladder expres.

10. Ik sloeg haar niet expres, edelachtbare.

11. Ik kan je nooit terugbetalen, als ik expres verlies.

12. Ik deed het expres zodat ze er op kan richten.

13. Laten we onszelf opsturen per expres post naar de Zee van Monsters?

14. Waarschuwing: Gebruik je onvolmaaktheid niet als excuus om expres verkeerde dingen te doen (Galaten 5:13).

15. Ze denken dat je expres vertraging creëert bij de brug om je inkomsten te maximaliseren, en " waarom zou ik moeten opdraaien voor jouw incompetentie? "

16. Mensen die aan zelfverwonding doen, doen zichzelf expres pijn door zichzelf bijvoorbeeld te krassen, te snijden of te branden of door ergens tegenaan te slaan.

17. Nu zouden we ons misschien nooit expres blootstellen aan schadelijke invloeden door omgang te kiezen met drugsgebruikers of mensen die in seksueel opzicht immoreel zijn.

18. Ze denken dat je expres vertraging creëert bij de brug om je inkomsten te maximaliseren, en "waarom zou ik moeten opdraaien voor jouw incompetentie?"