doen toekomen in English
doen toekomen [duntukomən] send, transmit
Sentence patterns related to "doen toekomen"
1. Zij zullen waarschijnlijk naar jou toekomen.
2. Het is nu dat bezoekers toekomen.
3. Niemand zal naar ons toekomen om hoi te zeggen.
4. Kies dit doel als u wilt dat potentiële klanten naar u toekomen.
5. Hij deed alle Baälaanbidders de uitnodiging toekomen: „Heiligt een plechtige vergadering voor Baäl.”
6. Bovendien deed hij niet-joden de uitnodiging toekomen volwaardige burgers in dit nieuwe Israël te worden (Galaten 3:28; 6:16).
7. Boos meisje wil doen wat zij doen.
8. Als zij niets doen, doen wij ook niets.
9. Doen maar.
10. Sociaal doen.
11. Verwaand doen.
12. Niet doen.
13. Dat doen ouders.
14. Wie doen het?
15. Wat te doen?!
16. Blijf stoer doen.
17. Ze doen straatspelletjes.
18. Waarom moeite doen?
19. Even open doen.
20. Een aanzoek doen?
21. Niet zielig doen.
22. Da's te doen.
23. Wat doen jullie?
24. “Jehovah zal geen goed doen en hij zal geen kwaad doen.”
25. Stuwraketten doen het weer.