deugd in English

deugd [døxt] morality, vice

Sentence patterns related to "deugd"

1. Deugd is alleen deugd in extremis.

2. * Spreuken 31:10 (deugd geprezen)

3. Ja, streeft u deugd na?

4. Voor waarheid en deugd staan

5. Je vooruitgang doet me deugd.

6. Staan voor deugd: Persoonlijke vooruitgang

7. Sta voor waarheid en deugd.

8. Daar beide uitblonken in religieuze deugd."

9. Hij won in alle eer en deugd.

10. Deze deugd is meer dan seksuele reinheid.

11. En wees sterk: in geest en deugd.”

12. U moet de beschermer van deugd zijn.

13. Hier zitten en niets doen is een deugd?

14. Onze jongeren moeten voor waarheid en deugd staan.

15. Het jongevrouwenmotto is: ‘Sta voor waarheid en deugd’.

16. 17 Goedheid is deugd, morele uitnemendheid of het goed-zijn.

17. * Zie ook Deugd, deugdzaam, deugdzaamheid; Echtbreuk; Ontucht; Zinnelijk, zinnelijkheid

18. Het woord duidt in hoofdzaak op deugd en morele uitnemendheid.

19. Hij leerde ons door zijn voorbeeld de hemelse deugd van geduld.

20. 16 Deugd tentoonspreiden, vereist dat wij eerlijk zijn (Hebreeën 13:18).

21. Wat is deugd, en waarom vergt het krachtsinspanning om deugdzaam te blijven?

22. Maar voorop gaan in de strijd is een niet te verachten deugd.

23. ‘[Mogen jullie] de moed [hebben] om pal te staan voor waarheid en deugd.

24. Hinckley heeft gezegd: ‘Een van de belangrijkste waarden (...) is de deugd van eerlijke arbeid.

25. Gaat heen, verleider, vol leugens en sluwheid, vijand van de deugd, vervolger der onschuldigen.

26. Deugd wordt ook wel gedefinieerd als „het voldoen aan een maatstaf van wat juist is”.

27. Het was onze banier, ons vaandel voor de naties — onze standaard voor een terugkeer naar deugd.

28. En laten wij ons toch vooral krachtig inspannen om aan ons geloof deugd toe te voegen.

29. De kwestie van kleding en uiterlijke verzorging is nog een terrein waarop we deugd moeten aankweken.

30. Door de vrouwen van Rome met hun ijzersterke deugd... en hun deugdzame moraliteit hebben we de wereld veroverd.

31. Hij stelde dat waar geluk voortspruit uit een leven dat gewijd is aan het zoeken naar deugd.

32. Heren, het doet mij deugd dat het 17 jaar geleden is dat we deze karaf voor het laatst hebben gebruikt.

33. 6 In weerwil van de enorme druk om zich te schikken, verkozen Daniël en zijn drie metgezellen deugd boven slechtheid.

34. Ga je uit met de lieftallige jongevrouwen van de kerk, dan is het je plicht om hun lichamelijke veiligheid en deugd te beschermen.

35. Uw persoonlijke deugd zal voor uw dochters, en ook voor uw zoons, het voorbeeld zijn van wat ware kracht en morele moed betekenen.

36. Een onder jonge mensen gehouden enquête wees uit dat eerlijkheid een deugd is die door zeventig procent van de ondervraagden hoog werd aangeslagen.

37. Het goede nieuws is dat dit ook duidt op een bewonderenswaardige deugd: uw aangeboren verlangen om de Heer zo goed mogelijk te behagen.

38. Hoewel de meeste culturen over enkele voorbeelden van deugd beschikken, op zijn minst als het om hun mythologische helden en verhalen gaat, bevat de bijbel heel veel echte voorbeelden.

39. „Misschien is hij wel ontbloot van elke deugd, overal jagend naar pleziertjes, of zonder goede eigenschappen, toch moet een man door een getrouwe vrouw constant als een god aanbeden worden. . . .

40. Ik weet wat het betekent om een dochter van onze Vader in de hemel lief te hebben die met deugd en toewijding heeft geleefd, in de volle vrouwelijke pracht van haar rechtschapen vrouw-zijn.

41. Hoop is de deugd van een hart dat zich niet sluit in het duister, dat geen halt houdt bij het verleden, dat niet louter overleeft in het heden, maar dat een toekomst kan zien.

42. Maar hoe bevrijdend is het te beseffen dat onze problemen mogelijk onze rijkste bronnen zijn om op te klimmen tot de deugd van compassie, tot het tonen van compassie aan de lijdenden en vreugde van anderen.

43. Daarentegen fluistert de Heilige Geest je in en moedigt de Heer je aan om ‘op de paden der deugd’ te wandelen, ‘de dingen van deze wereld terzijde [te] leggen (...) en de verbonden aan [te kleven] die gij hebt gesloten’ (LV 25:2, 10, 13).