buiging in English
buiging [bəʏɤ°iŋ] bow, curtsy, obeisance
Sentence patterns related to "buiging"
1. Ik zal m'n buiging oefenen.
2. Maak een buiging.
3. Maak maar een buiging.
4. Harnakas ontwaakt en maakt een diepe buiging.
5. Maakte hij een buiging voor volslagen vreemden?
6. " Namaste, " gepaard met een respectvolle buiging, hetgeen losjes vertaald betekent
7. Zo zijn er veel begroetingsvormen — een handdruk, een buiging, een kus of zelfs een omhelzing.
8. Hierbij is dan nog geen rekening gehouden met buiging (hogging en sagging, opbuiging en doorbuiging).
9. Ons wordt het priesterschap niet gegeven zodat we een buiging kunnen maken en ons koesteren in verering.
10. Kinderen wordt geleerd bezoekers gracieus te begroeten door een buiging te maken en de ene hand over de andere te strijken.