bres in English
bres [brɛs] breach, gap
Sentence patterns related to "bres"
1. 14 Hij slaat bres na bres in mij.
2. Of ‘een bres in de muren slaan’.
3. Ik noem dit ‘de bres of de kloof dichten’.
4. Als men mijn zoon belaagt, moet ik voor hem in de bres springen.
5. We sloegen een bres in de muur met slechts wat stormrammen.
6. Op welke manieren is de Heer onlangs voor jou in de bres gesprongen?
7. Geen enkel leger sloeg ooit'n bres in de Helmsdijk of zette'n voet in de Hoornburg!
8. (18) Een lauwermeisje springt in de bres voor het traditionele huwelijk, hoewel haar dat kwalijk wordt genomen.
9. Nebukadnezar belegerde Jeruzalem opnieuw, en in 607 v.G.T. sloeg hij een bres in zijn muur, verbrandde de tempel en verwoestte de stad.