boos in English
boos [bos] angry, cross
Sentence patterns related to "boos"
1. Boos gezicht!
2. Hij werd boos.
3. U wordt nooit boos.
4. Niet boos kijken, James.
5. Nog steeds boos?
6. Ben je boos?
7. Luidruchtig en boos?
8. Hij is boos.
9. Ik ben boos.
10. U kijkt boos.
11. Hij deed heel boos.
12. Ben je boos op me?
13. Mary is geen boos kind.
14. Hij leek erg boos.
15. Hij is anders nooit boos.
16. * Vriendelijkheid versus gemeen, boos, onvriendelijk
17. ik blijf niet altijd boos. +
18. Ik ben nog steeds boos.
19. Nu ben ik echt boos.
20. Word nu niet boos, Wyatt.
21. U maakt alleen Moskou boos.
22. Straks word je nog boos.
23. Je bent niet boos, hè?
24. Een jongen, boos en alleen.
25. Hij is duidelijk boos genoeg.
26. We waren boos over Cairo.
27. en een roddelende tong een boos gezicht.
28. Soms was ik boos en verbitterd.”
29. Je maakt de verkeerde mensen boos.
30. Anderen zijn boos, gekwetst of teleurgesteld.
31. Jerry, je bent erg boos nu.
32. Leah zegt boos: „Pa, dit is belangrijk!
33. Hoogmoed is cynisch, pessimistisch, boos en ongeduldig.
34. Ik kon niet lang boos blijven.
35. Waarom bent u boos, mon capitaine?
36. Dat maakte de Chinese Netizens boos.
37. ‘Kijk daar eens’, zei een van hen boos.
38. Maar Yan'er had haar niet boos moeten maken.
39. Of ‘van iemand die een boos oog heeft’.
40. Kijk niet zo boos naar mij, James.
41. Bel me op als je minder boos bent.
42. Hoe lang blijf je boos op me?
43. Boos meisje wil doen wat zij doen.
44. Dient de ouderling nu boos te worden?
45. Nee, en ik ben er boos over.
46. Eigenlijk moet ik boos op u zijn.
47. Ik wil niet dat je boos bent.
48. Ik was altijd boos en heel agressief.
49. Hij was nog maar 12 en boos.
50. Ik snap niet waarom je boos bent.