afhandelen in English

afhandelen [ɑfhɑndələn] conclude, dispatch, expedite, finnish, settle compose, conclude, dispatch, settle

Sentence patterns related to "afhandelen"

Below are sample sentences containing the word "afhandelen" from the Dutch - English Dictionary. We can refer to these sentence patterns for sentences in case of finding sample sentences with the word "afhandelen", or refer to the context using the word "afhandelen" in the Dutch - English Dictionary.

1. Ik wilde dit netjes afhandelen.

2. We moeten de zaken gaan afhandelen.

3. Ik zou jullie uitbreiding niet alleen afhandelen.

4. Maar Oliver en ik moeten eerst nog wat afhandelen.

5. We vertrekken en laten dit iemand anders afhandelen.

6. Ik moet nog wat papierwerk afhandelen om m'n bonus te krijgen.

7. En het kan heel goed zijn dat u behoorlijk bekwaam bent wanneer het op het afhandelen van financiële aangelegenheden, planning of organiseren aankomt.