straat in French

straat [strat] détroit rue

Sentence patterns related to "straat"

1. We moeten straat per straat zoeken naar dat busje.

2. Midden op straat.

3. De Langerei (straat).

4. Waarom vervuil jij mijn straat?

5. Bevolkingsgroepen gaan de straat op.

6. Ja, boven de Straat.

7. De derde straat rechts.

8. Op straat bij de tennisbanen.

9. Waarom staan ze midden op straat?

10. Dit is de straat niet, hè?

11. Ik liep met hem over straat.

12. Lichtgevoelige straat- en noodverlichting ging aan.

13. De vuilnisman komt in elke straat.

14. Men zou op straat moeten dansen.

15. Een zelfmoordenaar in een drukke straat?

16. Claire, we moeten van straat af.

17. Je hebt veel variabelen... op straat.

18. Deze straat leidt naar de brug.

19. CA: Zijn film casts op straat...?

20. Ik kies voor de straat, Pannenkoek.

21. Kijk, ze hebben de straat afgezet.

22. Ik serveer geen thee op straat.

23. We hebben elke agent nodig op straat.

24. Uitgeput zakte hij op straat in elkaar.

25. Ik hoorde die voeten een straat verderop al.

26. Wat deed je daar midden op straat?

27. Ik denk dat je de verkeerde straat.

28. In dezelfde straat kunnen meerdere letters zijn.

29. Het sushirestaurant in mijn straat accepteert Bitcoin.

30. Gelukkig dat een supermarkt in de straat veiligheidsbewust is.

31. 16 Moeten je bronnen soms over de straat stromen

32. Ik verspreidde die dag veel brochures in die straat.”

33. Ik vroeg op straat of mensen gemasseerd wilden worden.

34. U bent de straat overgestoken, toen, er stond'niet lopen'.

35. Groepen mannen met baarden en kalotjes vulden de straat.

36. Na haar ontdekking loopt Estelle weg op straat.

37. Ik heb 20 jaar op straat gewerkt.

38. Ik beproef m'n geluk nog liever op straat.

39. Dat was alles wat er op straat lag.

40. Er staat een busje vol met agenten in de straat.

41. 5 Zij die altijd lekkernijen aten, liggen uitgehongerd* op straat.

42. In het huis aan de overkant van de straat.

43. Zij kregen alle nodige informatie van de straat.

44. Waarom sta je hier op straat te bakken?

45. JE loopt op straat en groet je buurman.

46. Jehovah voorspelt: ‘Hun zilver gooien ze op straat.’

47. Hij leefde op straat en voedde zich met zwervers.

48. Ik sliep op straat, in parken of bij kennissen.

49. Ter vergoeding daarvan verkocht hij gedroogde vis op straat.

50. Weer'n stuk ongedierte minder op straat is prima voor deze afdeling.