roof in French

oof [rof] croûte

Sentence patterns related to "roof"

1. ik haat roof en onrecht.

2. Heb je'm geholpen met die roof?

3. EEN kwaadaardig wild dier is op roof uit.

4. Nam hij jouw mobiele telefoon op na de roof?

5. Europa werd geteisterd door roof, moord, verkrachting en ziekte.

6. Veroordeeld voor roof en moord... maar hij kon ontsnappen.

7. Ik heb steeds vermoed dat het meer was dan een gewone roof.

8. Hij verklaarde: „Ik, Jehovah, heb gerechtigheid lief; ik haat roof met onrechtvaardigheid” (Jesaja 61:8).

9. Toch schreef de apostel Paulus de volgende woorden aan Hebreeuwse christenen: „Gij hebt . . . de roof van uw bezittingen met vreugde aanvaard.”

10. In die tijd zal er zelfs buit in overvloed verdeeld moeten worden; zelfs de kreupelen zullen werkelijk een grote roof vergaren” (Jesaja 33:23).

11. 22 Wat Jehovah vervolgens zegt, is voor hedendaagse christenen nog een reden om zich te verheugen: „Ik, Jehovah, heb gerechtigheid lief; ik haat roof met onrechtvaardigheid.

12. Jezus, die ’God uitnemender achtte dan zichzelf’, zou zich daarentegen nooit ’de gelijkheid met God door roof toeëigenen’, maar in plaats daarvan „heeft Hij Zichzelf vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot de dood”.

13. 18 Nu predikten deze apriesters die onder het volk uitgingen tegen alle leugen en bbedrog en cafgunst en strijd en kwaadwilligheid en beschimping en diefstal, roof, plundering, moord, het bedrijven van overspel, en allerlei wellust, en zij riepen dat deze zaken niet behoorden te bestaan —