kind in French

kind [kint] enfant enfant

Sentence patterns related to "kind"

1. Een zingend kind is een gelukkig kind.

2. ( Kind gilt )

3. Kind: Uien.

4. (Kind gilt)

5. Ieder z'n eigen kind, en mijn kind iets groters.

6. Relax, mijn kind.

7. Bedoel je dat jouw kind beter soep eet dan mijn kind?

8. Jezus Christus kind.

9. Halsstarrig, weerbarstig kind.

10. „GROOT KIND”-PROBLEEM

11. Van kind naar volwassene

12. Geef uw kind voorlichting

13. Samen met z'n kind.

14. Het kind heeft koorts.

15. Ik draag je kind.

16. Dat dode gele kind?

17. ongeboren kind bedreigen en

18. Maar uw kind niet.

19. Ze is enig kind.

20. Mag jouw kind voetballen?

21. Je kind huilde vanmorgen.

22. Pak dat verdomde kind.

23. Het kind is getraumatiseerd.

24. Een kind in gevaar

25. De khaleesi draagt kind.

26. Weet je plaats, kind.

27. ▪ Gun je kind privacy.

28. Het kind is stervende, Credence.

29. Dit bedrijf is mijn kind.

30. Jij hebt het kind opgevoed.

31. En ze is geen kind.

32. Kind, geef me dat terug.

33. O Heer, help mijn kind.

34. Een man en een kind.

35. Dat weet een kind nog.

36. U spreekt als een kind.

37. Bescherm uw kind tegen ongelukken

38. De dood van dat kind.

39. Elk lichtje is een kind.

40. Mary is geen boos kind.

41. Het kind van jouw schaamte.

42. Een kind moet ergens thuishoren.

43. Zou jij je kind achterlaten?

44. Dat kind sta je af.

45. Ieder kind heeft dit recht.

46. Een kind was ontvoerd en vermoord.

47. Waar ik als kind voor koos

48. Als kind stal ik homo pornoblaadjes.

49. Er komt een kind dat huilt.

50. Kreeg als kind niet genoeg knuffels.