kapper in French
kapper [kɑpər] barbier coiffeu
Sentence patterns related to "kapper"
1. Ik vertrouw mijn kapper.
2. Ga naar de kapper.
3. De prinses en de kapper.
4. Ik moest naar de kapper.
5. Gaan jullie huurlingen naar dezelfde kapper?
6. Ik wilde gewoon even kapper spelen.
7. En trouwens, we hebben een kapper.
8. Dan ga ik naar de kapper.
9. Dertig keer ruzie en de kapper?
10. Omdat ik uw kapper niet goed vind.
11. Broeder Wacker verdiende als kapper de kost.
12. Broeder Wacker verdiende de kost als kapper.
13. Naar de kapper gaan en ijs eten?
14. " Pappie, je moet dringend naar de kapper.
15. Ralph werkte drie dagen per week als kapper.
16. De kapper in Steinach had tijdelijk hulp nodig in zijn zaak.
17. En zwarte mannen gaan ongeveer elke twee weken naar de kapper.
18. Een buurman brengt een machete, en een kapper zijn scharen.
19. Op weg naar buiten struikelde ik over de dode kapper.
20. Als kind ging ik met mijn vader samen naar de kapper.
21. Ik heb het geluk dat Denny al acht jaar mijn kapper is.
22. Oe andere zei: " Zij eerst. " Ze brachten me naar de kapper, zetten me op een stoel en hielden me vast.
23. 'Hij komt hacky sack spelen tegen een hanige Israëli... die zegt dat hij kapper is, maar in feite op terroristen jaagt.'