hard in French
hard [hɑrt] haut, fort, sonore dur rapidement, vite impitoyable austère, sévère
Sentence patterns related to "hard"
1. Sla hard.
2. Werk hard.
3. Hard werken.
4. Werk hard!
5. Dat is hard.
6. Puur en hard.
7. „Een hard visioen”
8. Hard houten vloeren.
9. Je werkt hard.
10. Niet zo hard.
11. Wees niet zo hard.
12. Dat is hard werken.
13. Hard ertegenaan en rapporteren.
14. Praat niet zo hard.
15. Jij maakte me hard.
16. Niet zo hard, man.
17. Niet zo hard praten.
18. Twee keer zo hard.
19. Waarom is die hard?
20. Dat kwam hard aan.
21. Je hebt hard gewerkt.
22. Wees ijverig, werk hard.
23. Ik zal hard werken!
24. Je maakte me zo hard.
25. Ik duw soms te hard.
26. Hard antwoord Rehabeam (1-15)
27. Niet zo hard als jij.
28. En jullie hebben hard gewerkt!
29. Het waait hier extreem hard.
30. Ze is hard voor zichzelf.
31. Doodnormale meisjes die hard werken?
32. Maar ik ben al hard.
33. Is dit origineel hard hout?
34. Werk hard en wees zelfredzaam.
35. Kinderen opvoeden is hard werk.
36. Hard werken voor weinig geld.
37. Jullie hebben zo hard gewerkt.
38. Baby, je werkt zo hard.
39. De weg zal hard zijn.
40. Kom op, niet zo hard.
41. Hard geslagen langs de rechterzijlijn.
42. Ik heb verdomd hard gewerkt.
43. Ik viel hard voor haar.
44. Je hebt te hard gepusht, Doug.
45. Dastan heeft misschien te hard gevochten.
46. Je laat ons te hard werken.
47. Hij werkte hard in de haven.
48. Hard werken om vaardigheden te halen.
49. Hij was gemotiveerd en werkte hard.
50. Andy moet heel hard geoefend hebben.