gehuwd in French

gehuwd [xəhywt] mariée marié mariés

Sentence patterns related to "gehuwd"

1. Zij hebben samen vier kinderen maar waren nooit gehuwd.

2. 20 Bent u gehuwd, ongehuwd of een alleenstaande ouder?

3. Hij was gehuwd en vader van vijf kinderen.

4. En wanneer paartjes eenmaal gehuwd zijn, dan zijn seksuele affaires niet ongewoon.

5. Dat is normaal voor iedereen, of men nu gehuwd of ongehuwd is.

6. Zelfs degenen die reeds lang gehuwd zijn, kunnen hun huwelijksband versterken

7. Dat waren de vrouwen die niet gehuwd waren, of gescheiden of weduwe waren.

8. Hij kwetst de ouders van de vrouw en haar echtgenoot als ze gehuwd is.

9. En als hij gehuwd is, betoont hij zich een trouwe echtgenoot en deugdzame vader.

10. Ik kan niet geloven dat ik haar niet vertelde dat ik gehuwd was, idioot die ben

11. • Welke voorzorgsmaatregelen kunnen een gehuwd persoon helpen om niet verliefd te worden op een ander?

12. De huwelijksceremonie van ons burgerlijk huwelijk was zowel vreugdevol als triest, want we werden gehuwd met een vervaldatum.

13. In deze tijd zou een ouderling gehuwd kunnen zijn met een vrouw die een andere religie beoefent, een agnostica is, of zelfs een atheïste.

14. Licht eventueel toe dat bijvrouwen vrouwen waren die wettig met een man waren gehuwd maar een lagere status hadden dan die van een echtgenote.

15. In de woorden van een dichteres is ze gehuwd en in bed gelegd. Dan geeft ze het leven aan meer zoons en dochters.

16. Ik was 32 jaar, gehuwd met mijn lieve, getrouwe man en moeder van vier dierbare kleine kinderen tussen drie en tien jaar oud.

17. In een religieuze publikatie wordt gezegd: „Het celibaat is de kerkrechtelijke bepaling in de westerse kerk die voor geestelijken geldt en inhoudt dat degenen die gehuwd zijn, niet gewijd kunnen worden en zij die een hogere wijding hebben ontvangen, niet in het huwelijk kunnen treden.