De Haan in French
De Haan [dəhan] Le‐Coq‐sur‐Me
Sentence patterns related to "De Haan"
1. De haan.
2. Span de haan.
3. Tot slot kraait de haan
4. En de haan?
5. Wel eerst even de haan spannen.
6. Waar moet de haan heen?
7. Het hennetje is groter dan de haan.
8. De haan wekt hem al gauw: de vijand nadert.
9. We willen die Thaise saus, diegene met de haan erop.
10. Amen, zeg ik je vóór de haan kraait zul je mij drie keer verloochenen.
11. De derde nachtwake, bij het kraaien van de haan (of ‘voor zonsopgang’, vtn.), was van middernacht tot ongeveer drie uur.
12. De Jade Keizer keek uit over de rivier en zag het schaap, de aap en de haan samen op een vlot zich door de gewassen werken.