honger in English
honger [hɔŋər] hunge
Sentence patterns related to "honger"
1. Honger.
2. Heeft u honger?
3. Heb je honger?
4. Je hebt honger.
5. Je moet honger hebben.
6. Ik heb honger.
7. We hebben allemaal honger.
8. Ik heb altijd honger.
9. Honderden miljoenen lijden honger.
10. De prijs van honger
11. Dus lijden zij honger.
12. Voorspoed ondanks geestelijke honger
13. Ik heb echt geen honger.
14. honger en loude ten prooi.
15. Honger lijden, denk ik.
16. Ik heb geen honger.
17. Mijn honden hebben honger.
18. „Het heeft onze honger gestild”
19. Ik heb verdomd veel honger.
20. Voel haar honger in je ingewanden.
21. Ze moeten echt honger hebben.
22. Honger maakt je niet erg vaderlandslievend.
23. We zullen uw honger naar gerechtigheid stillen.
24. Managers zijn echt dat roddelblad-honger?
25. Je komt om van de honger.
26. Ik kom om van de honger.
27. Vernietiging en verwoesting, honger en zwaard!
28. Klaar om de honger te bestrijden!
29. Maar ik heb wel wat honger.
30. Ik ben klaar. En ik heb honger.
31. Van het volk beschermen krijg je honger.
32. Een hond is ingegeven door de honger.
33. Ruiter op zwart paard brengt honger (5, 6)
34. laat ik jouw wortel omkomen van honger
35. Ik kwam vaak om van de honger.
36. Als je honger hebt, wordt voedsel aantrekkelijker enzovoort.
37. En we hebben ook geen honger meer.
38. Misschien komt het omdat je honger hebt.
39. Daar gaat je honger niet van over.
40. 10 Maar hij kreeg honger en wilde eten.
41. Sommigen lijden honger of hebben niet voldoende kleding.
42. Er zal geen honger of ondervoeding meer zijn.
43. Ik kan niet meer goed zien van de honger.
44. Die lui lopen vrij rond en krijgen weer honger.
45. Dan krijgt hij honger en verliest zijn kracht.
46. De weduwe wordt bedelaar en sterft van de honger.
47. 3 Ze zijn uitgeput door gebrek en honger.
48. De cellen in ons immuunsysteem hebben altijd honger.
49. We kunnen geestelijke honger stillen en de schapen hoeden.
50. Dus wij moeten honger lijden, omdat jouw kont trilt?