gelovig in English

gelovig [xəlovəx] religious

Sentence patterns related to "gelovig"

1. Ik praat graag met mensen die gelovig zijn.’

2. Een nederig, gelovig gebed geeft richting en gemoedsrust.

3. Een gelovig man en lid van de conservatieve partij.

4. Je zult succes hebben als je de Heer gemeend, gelovig en nederig aanroept.

5. In Ikonium „[werd] een grote menigte van zowel joden als Grieken gelovig”.

6. Vaak en oprecht gelovig bidden is een belangrijke en noodzakelijke voedingsstof.

7. Normaliter zal een ouderling die vader is, welgemanierde minderjarige kinderen moeten hebben die ’gelovig’ zijn.

8. Broer, nu begrijp ik waarom je op je oude dag gelovig bent geworden.

9. Ongeveer 2000 jaar nadat Adam had gezondigd, leefde er een zeer gelovig man, Abraham genaamd.

10. Hoe gelovig of sceptisch we ook zijn, we vragen ons allemaal af: wie is die man?” — STAN GUTHRIE, SCHRIJVER.

11. Hervé, die in Frankrijk is opgegroeid, zegt: ‘Ik zou mezelf geen atheïst of agnost noemen, maar ik ben ook niet gelovig.

12. Ik was niet gelovig, maar als je het ziet... als je het voor je ziet, net zo echt als deze tralies... hoe kun je dan ontkennen dat haar god bestaat?