fluitje in English

fluitje [fləʏtjə] whistle

Sentence patterns related to "fluitje"

1. Als een fluitje.

2. Fluitje van een cent.

3. Overigens: ik heb geen lexicografisch fluitje.

4. Ze zochten Anna's rode fluitje.

5. Een gek met een fluitje.

6. Duiker A en Duiker B hebben beiden een draagbare computer. De dolfijn hoort het fluitje als een fluitje, de duiker hoort het fluitje als een fluitje in het water, maar ook als een woord door botgeleiding.

7. Duiker A speelt het fluitje voor de sjaal, of Duiker B speelt het fluitje voor het sargassowier, om een speeltje aan te vragen.

8. Als je een fluitje wilt vinden, dan moet je ernaar fluiten.

9. (Gefluit) Dat is het fluitje voor de sjaal, dat ook gekoppeld is aan een symbool.

10. Het kenmerkende gefluit is een fluitje dat hoort bij een bepaalde dolfijn, zoals een naam.

11. Hij draaide zich op het punt om de boomgaard kant van zijn tuin en begon te fluiten - een laag zacht fluitje.