eten in English

eten [etən] food eat, feed eat, feed meal

Sentence patterns related to "eten"

1. Kaarsen, eten.

2. Het eten.

3. Schildpadden eten olie.

4. Alleen noedels eten.

5. Slecht Mexicaans eten?

6. Eten en rennen?

7. Bijeneters eten bijen.

8. Ze eten zeehonden.

9. Blijven jullie eten?

10. We eten geen baby's.

11. Het eten was heerlijk.

12. Ik kom niet eten.

13. Je zult nooit eten!

14. Eten, drinken, neuken, leven.

15. Me geen eten geven?

16. Ik wou binnen eten.

17. Bedankt voor het eten.

18. Oma, laten we eten.

19. het eten is klaar.

20. Een lading appels eten.

21. Komt hij thuis eten?

22. Dat is m'n eten.

23. Het eten is klaar.

24. Wat wilt u eten?

25. Wil je iets gaan eten?

26. Dan eten we straks iets.

27. Vissen verzuipen in het eten.

28. Voedzaam eten binnen uw bereik

29. Vanavond eten we aan tafel.

30. Niet die blauwe snoepjes eten.

31. Wij eten meestal geen pindakaas.

32. Majesteit, het eten is veilig.

33. dan zelfverheerlijking maar zonder eten.

34. Eten met het hele gezin.

35. Deze mensen hebben eten nodig.

36. Eet eerst je eten op

37. Ik wou gewoon eten klaarmaken

38. De flamingo's eten de garnalen.

39. Zo weinig mogelijk vlees eten.

40. Eten staat in de oven.

41. ‘Ik laat ze alsem eten

42. Omdat beren geen stront eten!

43. Je moet ook groente eten.

44. Geen loon, is geen eten.

45. Voor het eten thuis zijn

46. Eten de ouders die op?

47. Dus in plaats van planten te eten in plaats van dieren, zijn we gewoon méér gaan eten, en de gevaarlijkste aspecten van eten bleven ongewijzigd.

48. Overal ter wereld brachten mensen zelfgekookt eten backstage, om samen met ons op te eten.

49. Ik mocht nooit pudding van haar eten, voordat ik mijn andere eten op had.

50. Warm eten zal je opvrolijken.