energiek in English
energiek [enɛrʒik] energetic
Sentence patterns related to "energiek"
1. Een christen moet dus energiek zijn, ijverig in goede werken.
2. Vicky was een schattige baby — gezond, pienter en energiek.
3. De mannetjes worden dan iriserend blauw en verdedigen hun territorium energiek tegen andere mannetjes.
4. * De Schriften en het evangelie oprecht, gepassioneerd en energiek uitdragen.
5. Jehovah’s Getuigen houden zich thans energiek met dat werk bezig.
6. In die rol was hij energiek, resoluut, onvermoeibaar, ijverig en moedig.
7. Sommige zijn zelfs groter dan kleine vogels en vliegen of zweven net zo energiek in het rond.
8. Vlindersoorten als kleine vosjes en distelvlinders vliegen energiek over de hoger gelegen hellingen heen en weer.
9. Is het aannemelijk dat de luisteraar energiek zijn best zal gaan doen om vorderingen te maken?
10. Psalm 92:14 zegt over degenen die geplant zijn in het huis van Jehovah: ‘Zelfs op hoge leeftijd zullen ze nog floreren, ze zullen energiek en fris blijven.’