eerst in English
eerst [erst] first, firstly, firstofall
Sentence patterns related to "eerst"
1. Eerst tekenen.
2. Eerst betalen.
3. Wie eerst?
4. Was hem eerst.
5. Eerst ons hoofditem.
6. Eerst een plan.
7. Eerst het transport.
8. De voeten eerst.
9. Neem eerst een vierkante.
10. Eerst de donker gekleurde.
11. Eerst moet ik slapen.
12. Nu eerst je nuchterheid.
13. Eerst zien, dan geloven.
14. We moeten eerst sparen.
15. Eerst marihuana, nu dit.
16. Zoek eerst Gods rechtvaardigheid
17. Eerst naar de kroeg.
18. Eerst de inleidende verklaringen.
19. Ik was eerst sceptisch.
20. Ik wil graag eerst koffie.
21. En ik ga eerst ophangen.
22. Eet eerst je eten op.
23. Eerst moeten die Buzzards weg.
24. Ik zag eerst de horens.
25. Ik wil eerst vingers zien.
26. T enzij jij eerst verongelukt.
27. Eerst even een moord oplossen.
28. Eerst zien ze die greppel.
29. Geef me eerst wat geld.
30. Ja, de internationale terminal eerst.
31. Eerst was het wapen klein.
32. Doen wie het eerst is?
33. Je gaat eerst met hen!
34. Hier woonde eerst een politieagent.
35. Eerst gaan ze'n satellietfoto maken.
36. Maak eerst een nieuwe dataweergave:
37. Eet eerst je eten op
38. Zij die eerst hun linkernagels knippen en zij die eerst hun rechter nagels knippen.
39. Als we niet eerst verzuipen.
40. Eerst voor onderofficieren tot 1967.
41. Of wie het eerst gaat eten?
42. Ik moest eerst mijn lunch afmaken.
43. Eerst de leiding, dan het talent.
44. Moet ze zich niet eerst aankleden?
45. Hij moet eerst het wiel maken.
46. Dus wij moeten hem eerst vinden.
47. Eerst wordt ammoniak omgezet in carbamoylfosfaat.
48. Het was eerst een soort wiskundevraagstuk.
49. Kom op Eerst de boot binnenleiden
50. Eerst enkele van president Boyd K.