cadeau geven in English
cadeau geven [kadoxevən] donate, give
Sentence patterns related to "cadeau geven"
1. Laat ze hun tekening als cadeau aan een andere groep geven.
2. En we zouden ze ook niet meer als cadeau aan een koning geven.
3. Wat kunt u doen als iemand u prettige feestdagen wenst of u een cadeau wil geven?
4. Een bijzonder cadeau voor Japan
5. Hij heeft't meneer Te cadeau gedaan.
6. Het cadeau komt met een bericht.
7. 2500 en dan doe ik hem cadeau.
8. Je hebt je jaarlijkse cadeau weer?
9. 3 Een bijzonder cadeau voor Japan
10. Jullie adem is een cadeau van Olympus.
11. Dan zal hij misschien begrijpen waarom u wel een cadeau aanvaardt maar bij die gelegenheid zelf geen cadeau geeft.
12. Dat was het geval met Russells cadeau aan Jordan.
13. Het is kerstmis, waar is mijn cadeau, gladjanus?
14. Regel één is dat je niets cadeau krijgt.
15. De losprijs is het grootste cadeau van God
16. In China sla je een cadeau de eerste keer af.
17. Iemand heeft vannacht een cadeau op mijn stoep achtergelaten.
18. Nou, ga naar die machine en haal je cadeau!
19. Pesticiden, een ander cadeau van de petrochemische revolutie, roeide hen uit.
20. Die kinderen waren echt een cadeau van Jehovah, vooral die dag.”
21. Waarom moet je het leven bezien als een kostbaar cadeau?
22. Welk bijzondere cadeau kregen de broeders en zusters in Japan?
23. In het oude Rome, kreeg de winnende gladiator een cadeau
24. Zullen we morgen een cadeau voor je vader gaan kopen?
25. Toen Rebekka eindelijk klaar was, gaf hij haar kostbare sieraden cadeau.