bouwen in English

bouwen [bɑuwən] build, construct build, buildfromwood

Sentence patterns related to "bouwen"

1. Bruggen bouwen

2. Geen feestje bouwen.

3. We bouwen weerstand op.

4. Bouwen van een zoekmachine ]

5. Je leert bouwen met bamboe.

6. Je kunt mooie stations bouwen.

7. Je laat wegen bouwen.

8. We bouwen een volledig geautomatiseerd leger.

9. We bouwen tipi's in afgebrande buurten.

10. Bouwen tot eer van Jehovah

11. Capaciteiten bouwen voor jonge mensen, zal een betere generatie bouwen en een betere toekomst voor Afrika.

12. We bouwen lichaamsdelen van de grond af.

13. We hadden er'n ziekenhuis van kunnen bouwen.

14. Wil je er een brug over bouwen?

15. Wanneer gaan we samen grotten bouwen?

16. Niet omdat we talloze windmolens gaan bouwen.

17. Deze onderliggende wetenschap motiveert wat we bouwen.

18. + Hierop zeiden ze: ‘Laten we gaan bouwen.’

19. Ik stelde voor om te gaan bouwen.

20. Zou u zonder reden een huis bouwen?

21. Wanneer gaan we die grotten bouwen, Tante Steelbreaker?

22. Jij en m'n zus gaan een nestje bouwen.

23. Een programma van bouwen, planten en onderwijs geven

24. Wij gaan een personage bouwen rondom de actrice.

25. Het is een erfgoed waarop ik wil bouwen.

26. Met geïntegreerde schakelingen kan je mobiele telefoons bouwen.

27. Blijvende gemoedsrust vinden en aan eeuwige gezinnen bouwen

28. U mag kerken bouwen, u mag zendelingen sturen.

29. Koninkrijksondersteuning: Bouwen voor aanbidding en hulpverlening bij rampen

30. Pinkman, jij weet wel een feestje te bouwen.

31. Zo besloot een christen een huis te bouwen.

32. te bouwen een plaats voor uw naam!

33. Kan SanCorp nieuwe raffinaderijen in Philly bouwen?

34. We bouwen en onderhouden Koninkrijkszalen en bijkantoren.

35. Kerken, tempels en andere gebouwen bouwen en onderhouden.

36. Ik mocht het paviljoen bouwen van papieren, recycleerbare buizen.

37. VERONDERSTEL eens dat u uw eigen huis wilt bouwen.

38. En als gevolg bouwen we eigenlijk sterkere sociale relaties.

39. Zij moesten legers verslaan, huizen bouwen en velden beplanten.

40. Het proces van bouwen, vermenigvuldigen en delen is groei.”

41. Dit moet het grenshek zijn dat McLaughlin wil bouwen.

42. Ik denk erover om een veranda te bouwen.

43. Hij laat die Mexicanen lange picknick-tafels bouwen.

44. Je kan je een weg uit'n gevecht bouwen, Ray.

45. Wij gaan geen gracht om ons tuin heen bouwen.

46. Met zoveel slaven zou je... een leger kunnen bouwen.

47. President, laat mij alstublieft een school bouwen voor mijn kleinkinderen. "

48. En toch blijven we muren bouwen om ons te scheiden.

49. Koninkrijkszalen bouwen in landen met beperkte middelen kent unieke uitdagingen

50. Het is tijd om een goede naam op te bouwen