benauwen in English
benauwen [bənɑuwən] agitate, alarm
Sentence patterns related to "benauwen"
1. 23 De agesel van de Heer zal bij nacht en bij dag doortrekken, en de tijding daarvan zal alle mensen benauwen; ja, hij zal niet weerhouden worden totdat de Heer komt;
2. „Er zullen dagen over u komen waarin uw vijanden . . . u zullen omsingelen en u van alle kanten zullen benauwen, . . . en zij zullen in u geen steen op de andere laten.”
3. Jezus had voorzegd: „Er zullen dagen over u komen waarin uw vijanden een versterking rondom u zullen bouwen met puntige palen en u zullen omsingelen en u van alle kanten zullen benauwen, en zij zullen u en uw kinderen in u tegen de grond verpletteren, en zij zullen in u geen steen op de andere laten” (Lukas 19:43, 44).