begaafd in English
begaafd [bəɤ°aft] gifted, talented gifted, talented
Sentence patterns related to "begaafd"
1. Ze is begaafd.
2. Alma was een uitzonderlijk begaafd en bekwaam man.
3. Zij was in haar jeugd een begaafd atlete en sprintkampioen.
4. Haug was een onderlegd man en een begaafd taalkundige.
5. Hij was een begaafd spreker en geliefd in heel de kerk.
6. Dezelfde kinderen waarvan je 6 weken geleden dacht dat ze traag waren, zou je nu als begaafd beschouwen.
7. 5 Beroemd, knap, jong, welbespraakt, muzikaal begaafd, bekwaam op militair gebied en in het bezit van Gods gunst — David leek alles mee te hebben.
8. Hij was een begaafd zakenman en ging een zakenrelatie aan met Sidney Gilbert, die een goede vriend van hem zou worden.