bed in English

bed [bɛt] bed bed

Sentence patterns related to "bed"

1. Amen. In bed.

2. Niet in bed!

3. Nu mijn bed.

4. Onder het bed.

5. Een dubbel bed!

6. Naar bed, Winifred.

7. Hij ligt in bed.

8. Carver op't bed liggen.

9. Ga terug naar bed.

10. Misschien onder het bed.

11. Ligt't meisje in bed?

12. Poep maar in bed!

13. Onder het bed van mam.

14. Was hij goed in bed?

15. Een nummer voor een bed.

16. Het lag naast mijn bed.

17. Okay, maar in bed blijven.

18. Hij plaste altijd in bed.

19. Ik.... Kijk onder het bed.

20. Ik zei, ga naar bed.

21. Dit is Einstein in bed.

22. Daarom plaste je in bed.

23. 'Geen toilet, niet in bed!'

24. Er ligt iemand onder het bed.

25. Wacht, op welk bed lag ze?

26. Zorg dat hij in bed blijft.

27. Je moet dat bed eens uitkomen.

28. En slapen op een echt bed.

29. Z'n vrouw lag ziek op bed.

30. Ze is vastgeketend aan het bed.

31. Ons bed is omgeven door groen.

32. Eliza was overstuur naar bed gegaan.

33. Je schoen ligt onder het bed.

34. Het lag gewoon onder het bed.

35. Je kunt in mijn bed slapen.

36. Degene die onder het bed ligt.

37. Jullie horen in bed te liggen.

38. Maden vormen je bed onder je

39. Plaste in bed tot z'n veertiende.

40. Jullie kunnen terug naar bed gaan.

41. Voor een bed, rijst en... thee.

42. Het zou zijn alsof Jehovah zijn bed zou veranderen van een ziekbed in een bed van herstel.

43. Onder mijn bed zat werkelijk iets.

44. Onder je bed en als baas.

45. Maak je bed zo comfortabel mogelijk.

46. Je moet in het bed slapen.

47. Elk bed daar heeft zij gemaakt.

48. Alles is op het bed gelegd.

49. Ik run geen bed and breakfast.

50. Ze maakten je bed voor je.