angstig in English
angstig [ɑŋstəx] alarming, grave, serious afraid, fearful
Sentence patterns related to "angstig"
1. Ik word een beetje angstig hier.
2. [Ze] maakt mensen bekrompen, bijgelovig, haatdragend en angstig.”
3. Mensen zijn angstig voor al wat hun wacht.
4. Onze voorraad is angstig laag op het moment.
5. Hij moet zo al angstig genoeg zijn.
6. Geloof me, hij is écht een angstig man
7. Hij zag er een beetje verontrust of misschien zelfs angstig uit.
8. Angstig speurde ik de menigte af die de brede trap afkwam.
9. Je zoon is vijf uur vermist, en je bent boos en angstig.
10. Hij was angstig, at slecht, sliep slecht en was heel erg boos.
11. Hij was niet bang of angstig zoals ik dacht dat hij zou zijn.
12. En nu laat ze de hele politiemacht achter een bang, angstig tienermeisje aanzitten.
13. Ben je oud en angstig geworden, sinds je haar op je hoofd hebt?
14. Ooit liet je mannen zoals ik angstig door de tijdlijn vluchten.
15. De koning keek angstig naar het Witte Konijn, die zei met zachte stem, ́Uw
16. Ze liep door het Witte Konijn, die angstig gluurde in haar gezicht.
17. Angstig renden de vrouwen voor hun leven en schoten bij een wegkruising ieder een andere kant op.
18. In plaats daarvan zal Jehovah je daar een angstig hart,+ doffe ogen en een wanhopig gevoel*+ geven.
19. ( Het was deze laatste opmerking dat had gemaakt van de hele partij ziet er zo ernstig en angstig. )
20. In de buurt van Kempton Park begon ik ongecontroleerd te gapen. Honden doen dat ook als ze angstig zijn.
21. Niet eerder in mijn stoel Ik boog over mijn schrijftafel als een middeleeuws schrijver, en, maar voor de beweging van de hand die de pen, bleef angstig stil.
22. Er gebeurde ook nog iets anders. De mensen die dit proces doorliepen en de slang aanraakten werden ook minder angstig voor andere dingen in hun leven.
23. Jim komt het eerst uit, en zorgvuldig bijgestaan zijn oude moeder, die klampte zich vast aan zijn arm, en keek angstig over, alsof ze verwachtte dat de achtervolger elk moment.
24. Daaronder was ik in feite diep ongelukkig, onzeker en fundamenteel angstig -- bang voor andere mensen, voor de toekomst, voor mislukking en voor de leegte die ik binnenin mij voelde.
25. Toen een nieuwe deeltjesversneller in gang werd gezet, vroegen sommigen zich angstig af of dit de Aarde kon vernietigen of, erger nog, de structuur van de ruimte verstoren.
26. Er zijn andere moeders, onschuldige burgers, die angstig hun kinderen vasthouden en wanhopige smeekbeden opzenden naar de hemel terwijl de aarde onder hun voeten schudt en dodelijke raketten door de donkere lucht gieren.
27. En hoewel de woeste hond de tuin niet uitkon, was zijn gesnuif achter de omheining voor mij al voldoende om angstig terug te deinzen, daar mijn rijke fantasie mij ingaf dat er van alles kon gebeuren.