‐je in English

‐et

Sentence patterns related to "‐je"

Below are sample sentences containing the word "‐je" from the Dutch - English Dictionary. We can refer to these sentence patterns for sentences in case of finding sample sentences with the word "‐je", or refer to the context using the word "‐je" in the Dutch - English Dictionary.

1. Je angsten, je critici, je helden, je boeven -- ze zijn je uitvluchten, je rationalisaties, je olifantenpaadjes, je rechtvaardigingen en je overgave.

2. 27 Je rijkdommen, je goederen, je koopwaar, je zeelieden en je scheepslieden,

3. Als je je impulsen ontkent, ontken je je menselijkheid.

4. Je hebt je geweren, je olie, je rook en je napalm hier.

5. Je vriend, je makker, je Bucky.

6. Als je beweegt, verraad je je.

7. Denk eens aan je auto, je rijgedrag, je huisdieren, je huis, je werkplek en je ontspanning.

8. Je krimpt, je maakt je klein.

9. Je mogelijkheden, je vormen, je houding.

10. Je vergist je.

11. Weet je, je doet je werk niet.

12. Je laat je door je emoties leiden.

13. Vermoord je je opdrachtgever, dan sterf je.

14. Je houding, je aanpak en je smaak.

15. Als je het je herinnert, kun je het achter je laten.

16. Je woede, je haat en je verwarring hebben je qi vernietigd.

17. Het raakt je verleden, je huidige leven, je interacties, je familie.

18. Je maakt je belachelijk.

19. Hoe voel je je?

20. Voel je je eenzaam?

21. Voel je je beter?

22. Je moet je voeten bevrijden voordat je je geest kunt bevrijden, Lyn.

23. Wil je je in deze kringen bewegen, dan moet je je aanpassen.

24. Als je je beweegt, ga je er aan.

25. Je weet dat je je limiet hebt bereikt.

26. Je kunt je vrienden meenemen, of je collega's, of je babysitter om met je te wandelen.

27. Als je wakker wordt, voel je je hetzelfde.

28. Wat met je zus, je vader, je zoontje?

29. Je verloor je overgrootvader.

30. Je verveelt je dood.

31. Je maakt je zorgen.

32. Je betaalde je prijs.

33. Heb je je speech?

34. Je familie haat je, voor je land heb je afgedaan en de politie zoekt naar je.

35. Als je je hand op die deurkreuk legt, verlies je je hand.

36. Weet je nog wat je deed voordat je je tanden ging poetsen?

37. Je beschadigde je ogen toen je vijf was?

38. Je kunt je bevindingen in je Schriften markeren.

39. Ga je weg voor je je goud hebt?

40. Je bent je hand kwijt, niet je maag.

41. Waarom hou je je hand voor je mond?

42. Ik houd van je, wanneer je je uitdrukt.

43. ’Je kunt je als je rechtop zit beter concentreren dan als je op je bed ligt.’

44. Maak je geen zorgen, je krijgt je geld

45. Je voelt je schuldig dat je nooit kookt.

46. Je verspilt je energie.

47. Dat je je overgeeft.

48. Scheer je je al?

49. Je verspilt je tijd.

50. " Je kunt je familie niet uitkiezen, maar je kunt je vrienden wel uitkiezen. "